N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Sint Jorismis In de tijd dat Herman Finkers bekend werd van grapjes en cabaretliedjes, componeerde hij stil aan kerkmuziek. Van zijn ‘Sint Jorismis’ zijn al meerdere versies te horen geweest, maar met de cd ‘Missa Sancti Georgii’ noemt hij zijn mis pas echt af. „God kun je overal voor inzetten, dat is handig.”
‘Iedereen is tegenwoordig aan het multitasken”, zei Herman Finkers in zijn eindejaarsconference in 2015. Hij hield een pleidooi voor kwetsbaarheid, zachtheid en schoonheid. „Maar Benedictus van Nursia zei: nooit meer dan één ding tegelijk doen, anders krijg je het gevoel dat het leven zinloos is.”
Finkers is katholiek. Vanwege de verhalen, die vol ‘onlogische’ ruimte zitten, legde hij weleens uit in een van zijn andere cabaretprogramma’s. En vanwege de humor en de kunst, want religie, humor en kunst horen bij elkaar, zei hij in 2015.
Maar als je ziet wat Finkers de afgelopen jaren allemaal gedaan heeft, lijkt Benedictus’ regel ver weg. Hij schreef een filmscenario, De Beentjes van Sint Hildegard (2020), waarin hij zelf acteerde. Hij deed allerlei projecten met zangensemble Wishful Singing rondom gregoriaans zingen, zoals concerten, meezingmissen en een online cursus. Hij vertaalde Le Petit Prince naar het Twents; dat resultaat komt binnenkort uit. Én hij maakte het langste project van zijn leven af: zijn Missa Sancti Georgii, oftewel de ‘Sint Jorismis’. „Versie 2.3.” Zondag presenteerde Finkers de cd met daarop de finale versie van de halfuur durende, zelf gecomponeerde mis, gezongen door Cappella Amsterdam en gespeeld door Holland Baroque. Finale versie want: in de 43 jaar dat hij ermee bezig is geweest, zijn er al heel wat vormen van deze mis geweest.
Kerkelijke muziek en tante Diny
Kyrie eleison – ‘Heer, ontferm u over ons.’
Multitasken of niet, Herman Finkers (68) lijkt het leven allerminst zinloos te vinden. Hij zit te glunderen, donderdag in een koel café in Amsterdam. Meerdere keren tijdens het gesprek raakt hij verrukt even de cd aan die tussen ons in op tafel ligt. „Ik voel me geweldig. Zondag wordt deze gereleased, zo noemen ze dat. Ik heb besloten om het Twents te gebruiken: het wordt anpresenteerd. Dat is voor mij een feestdag.”
Even bij het begin beginnen: wanneer kwam klassieke muziek in uw l…
„In de kerk. Daar hoorde ik voor het eerst Mozart en Pergolesi. Bij ons thuis leefde klassieke muziek niet. Mijn vader had wel klarinet gespeeld, in de Georgiusharmonie trouwens! Thuis zong hij de hele dag, maar geen klassiek. Ja, operette. Iemand had een LP-box gekocht met de Matthäus-Passion waarover ze zeiden: ‘Oe! Dat is heel zwoare muziek. Héél zwoar.’ Later, in mijn studententijd nam ik een CJP-abonnement op het Noordelijk Filharmonisch Orkest en huurde ik elke week klassiek uit de platenbibliotheek.”
Maar u speelt goed piano, had u geen les?
„O inderdaad, ik had pianoles vanaf mijn zevende. Tot mijn veertiende, toen wilde ik graag de jongen zijn die op zijn gitaar op het strand bij een kampvuur liedjes zong van Leonard Cohen en Herman van Veen. Dat heb ik mezelf toen een beetje aangeleerd.
„In de jaren tachtig begon ik melodietjes te verzinnen bij de misliturgie. Gewoon, onder de douche enzo. In 1987 gingen ik en mijn vriendin Hetty uit elkaar. Na vier maanden, besloten we om te trouwen. Toen dacht ik: wat moet ik het koor dan laten zingen? Ineens werd me duidelijk dat ik niet met een gewone mis bezig was, maar dat we zwanger waren van een huwelijksmis. Het was een moetje eigenlijk, onze trouwerij.”
Terwijl men u toen alleen maar kende van grapjes. Heeft u altijd óók behoefte gehad om ‘serieuze’ kerkelijke muziek te componeren?
„Ik weet niet of het een behoefte is. Ja, misschien. Het komt er gewoon uit. Het is een beetje als droedelen. Ik heb een mis gedroedeld.
„Ik kon ook helemaal niet klassiek componeren. Maar dit was bedoeld als eenmalige uitvoering voor tante Diny en ome Jan, dus het hoefde aan geen enkele standaard te voldoen. Die vonden het al lang leuk dat de bruidegom wat had gecomponeerd. Als ik toen had geweten dat allerlei koren mijn mis zouden gaan uitvoeren, was het nooit gelukt. Dus een tip tussendoor: als je met een writer’s block zit, schrijf dan gewoon iets voor ome Jan en tante Diny.”
Componeren
Gloria in excelsis Deo – ‘Eer aan God in den hoge’
Er zitten best wat interessante tekstverklankingen in uw mis, stukjes waarin de tekst uitgebeeld wordt in de muziek. ‘God in den Hoge’ in het Credo huppelt vrolijk, maar direct daarna is de ‘vrede op aarde’ toch wankeler…
Finkers begint hardop te zingen en proeft: „Et in terra pax hominibus… ja inderdaad. …bonae voluntatis… Die vrede, dat geloven we onderhand niet meer, maar laten we maar gaan prijzen.”
„De uitgewerkte droedels heb ik aan mensen voorgelegd met verstand van muziek en gevraagd: ‘doe alsof dit een proefwerk is van een eerstejaars conservatoriumstudent. Verbeter het niet, maar zeg wat ik fout doe.’ Zo heb ik allerlei dingen over harmonie geleerd enzo. Kwintparallellen, Trugschluss. Steeds weer opnieuw leverde ik iets in, tot ze zeiden: ‘Ja, harmonisch klopt het nu in principe…
Eclectisch
Credo in unum Deum – ‘Ik geloof in één God’
…maar er zitten nog wel vreemde stukken in.’ Die vreemde stukken heb ik laten staan, want die vind ik leuk. ’t Is erg eclectisch geworden. Maar niet alleen eclectisch hoor, ik heb er ook wel andere stijlen ingemengd.” Finkers lacht hardop.
Er zit een aambeeld in het Credo.
„Er moest een aambeeld in. Dat leek me leuk. Wat is een mis zonder aambeeld? Verder betekent het niets. Sommigen denken dat ik er het geloof op wil smeden, dat is wel mooi bedacht.”
Ik dacht aan Joris’ zwaard.
„Oh dat kan ook! Nee, dat is het ook niet.”
Joris en de eerste uitvoering
Sanctus, Sanctus, Sanctus – ‘Heilig, Heilig, Heilig’
Waarom is het eigenlijk een mis voor de heilige Joris?
„We trouwden in de Georgiuskerk in Almelo. De Sjorskerk. Die heet zo omdat Joris de patroonheilige is van Almelo. Dat weet Almelo niet, maar het is wel zo.”
Oh. Dus u heeft persoonlijk verder niets met Joris?
„Nee. Wel met Antonius, ik ben altijd alles kwijt. Of Maria. Of Christoffel, die is voor de reizigers. Van Christoffel kun je een medaille op je dashboard plakken. Mijn moeder drong daar altijd erg op aan. De allereerste keer dat ik Christoffel bij me had, reed ik mijn auto total loss. Toen zei m’n moeder: ‘’t is maar goed dat je Christoffel bij je had, anders was het veel erger geweest.’
„Maar om de een of andere reden blijft Joris wel terugkomen. Mijn vader bij de Sjorsharmonie dus. En het allereerste waarmee ik ooit op een podium indruk maakte, was een gedicht van drieënhalve meter: Sint Joris en zijn verkering.
„In 1990 stond ik voor het altaar en dacht ‘nou komt het’. Ik had mijn eigen muziek nog niet gehoord, ik was zenuwachtiger voor mijn muziek dan voor het jawoord.”
En?
„Ze zei ja.”
Wat fijn! En hoe vond u de muziek?
„Ik was verrast! Ik vond het bijzonder mooi. Er was veel roddelpers bij toen, daar was mijn vrouw nogal mee bezig, maar ik niet, ik was alleen maar naar die muziek aan ’t luisteren.”
En wat vond uw vrouw?
„Over Georgius gesproken, mijn vrouw houdt meer van ‘Midnight Train to Georgia’ van Gladys Knight & the Pips. Maar ze heeft natuurlijk wel iets met mij, daarom vindt ze de mis erg mooi.”
EHBO, prutsen en orkestreren
Benedictus, qui venit in nomine Domini – ‘Gezegend Hij die komt in de naam des Heren’
Deze melodie zit al in uw ‘doorbraak’: EHBO is mijn lust en mijn leven, uit 1985. Daar is het bijna té mooi voor een cabaretliedje. Maar die melodie had u dus al, en was kerkelijk bedoeld?
„Inderdaad. Die is ouder dan de bruiloftsplannen. Ik had een Benedictusmelodietje, maar wat kon ik ermee. Niets. Het bleek toevallig goed uit te komen op die tekst in EHBO.”
Hij zingt hardop:
Als u triest bent, zing ik troostend, en u bent diezelfde dag, weer reconvalescent!
…wat dat ook wezen mag.
„Een hele andere sfeer natuurlijk, met die elektrische gitaren die erin zitten. Die heb ik toen trouwens zelf ingespeeld. Ik kon geen gitarist vinden die bereid was om zo vals te spelen.”
In 1992 verscheen er al een cd van de Jorismis, maar die was niet helemaal van uzelf?
„Wat ik dus niet verwacht had, was dat allerlei koren mijn mis gingen zingen. De KRO wilde er een tv-uitzending van maken. Toen heb ik een professioneel arrangeur gevraagd om een ensemblebewerking te maken.”
Finkers denkt na. „Waar was ik? Mijn geheugen laat me de laatste tijd een beetje in de steek. Oja! Na het een paar keer gehoord te hebben, hoorde ik steeds meer dingetjes die ik eigenlijk anders wilde. Toen dacht ik: als dit mijn mis is, dan moet ik het zelf orkestreren.
„Dat orkestreren ging op dezelfde manier als het uitwerken van de droedels: op en neer naar musici, partijen laten zien en vragen ‘kan dit op een viool?’ Het is prutswerk. Mijn vrouw zei al: ‘ik weet wel hoe dat gaat. Harpje d’r in, harpje d’r weer uit.’ Ik hou van prutsen.”
Hebben de veranderingen die u gemaakt heeft te maken met een andere blik op de wereld?
„Nee, de mis staat op zichzelf. Dat is juist zo prettig. Net als de Latijnse misliturgie, die gaat ook al eeuwen door in een veranderende wereld.”
Heeft u die behoefte ook bij uw cabaretprogramma’s eigenlijk: over- en anders doen?
„Jawel, oude programma’s zou ik nu heel anders doen. Maar ja, dan kun je eindeloos doorgaan. Ondertussen liggen er altijd nieuwe ideeën en plannen. Nu bijvoorbeeld: als ik nog eens het theater in ga, dan wil ik er staan met muzikanten. Dat heb ik nog nooit gedaan.”
God en gêne
Agnus Dei qui tollis peccata mundi – ‘Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld’
„Mijn Agnus Dei bestaat dankzij Puccini. En dankzij het feit dat ik niet uitzonderlijk muzikaal ben. Ik hoorde in de jaren tachtig eens een heel mooi Agnus Dei op de radio. Bij de afkondiging hoorde ik dat het van Puccini was. Toen ik thuiskwam, heb ik het aan de piano zitten uitproberen tot ik hem helemaal had. Toen heb ik er een LP van besteld en bleek: een totáál ander stuk. Het leek er in de vérste verte niet op wat ik aan de piano had gereconstrueerd. Toen had ik dus een eigen Agnus Dei.”
„Daniel [Reuss, de dirigent van Cappella Amsterdam, red.] vroeg of ik er bij de opnames bij wilde komen zitten, zodat ze af en toe wat konden vragen. Daar geneerde ik me wel. Ze waren zo respectvol. Alsof ik een echte componist was.”
Dat bent u toch ook?
„Nou ja, per ongeluk. Met de hulp van iedereen ben ik enorm verwend, man. En Cappella Amsterdam en Holland Baroque musiceren zo grandioos goed. Wat je ook voor ze op papier smijt, het klinkt altijd prachtig. Dan zongen ze een stukje en dan vroeg Daniel: ‘vind je het zo mooi?’ Ja zeg, als je zo gaat zingen dan wordt álles mooi.”
Bent u gelovig genoeg om te denken dat het dan God is geweest, die u zo hielp om deze mis te maken?
Finkers denkt even na. „God kun je overal voor inzetten, dat is wel handig. Ik had wel het gevoel dat dit zo moest gebeuren. Als je het hoogdravend wil zeggen, is dit uit de Hemel neergevallen. En met deze cd is het ook klaar. 43 jaar heeft het geduurd. Alles duurt bij mij lang. Ik ben een traag geval.”
Ach. Wat is traag bij zo’n oude tekst?
„O ja. As d’r iemand traag is, is het Jezus Christus zelf wel, hè. Hij is nog steeds niet terug.”
An of oet
Panis Angelicus fit panis hominium – ‘Engelenbrood wordt mensenbrood’
Op het album staat als bonustrack onder andere een prachtig Panis Angelicus, a capella gezongen door Cappella Amsterdam. En ook dat kennen Finkers’ volgers al, uit zijn programma Na de pauze (2007).
„Deze anekdote wil ik nog even kwijt. Deze dialoog kennen mensen uit mijn film De Beentjes, maar wat ze niet weten is dat het eigenlijk direct voortkomt uit de Jorismis: ik woon nu in een klein dorpje, en dat kleine dorpje heeft een kerk en een kerkkoor. De dirigent van dat kerkkoor wilde graag de Jorismis uitvoeren, maar die zei al snel: ‘dit wordt helemaal niets. De mannen moeten veel te laag, de vrouwen veel te hoog, en al dat tellen: veel te ingewikkeld.’ Toen heb ik een heel makkelijk Panis Angelicus voor ons kerkkoor gecomponeerd. ‘Ja, dit lukt wel’ zei de dirigent toen. ‘Eén probleem: er staat pianissimo boven, en dat betekent ‘heel zacht’. Zo werkt dat bij ons niet. Het is bij ons an of oet. En as’t an is dan is ’t hárd en als het oet is dan heur iej níks.’ Ik zeg: ‘Johan, doo dan maar an.’”
Iets kan zijn verzonnen en daardoor juist bestaan. Dat soms iets niet verzonnen is, neemt men zomaar aan.